Een wijkverpleegkundige had 7 jaar geleden ontucht gepleegd met een 93-jarige patiënte. Hiervoor kreeg hij 180 uur werkstraf. Ook hem werd de VOG geweigerd. In deze zaak werd heel specifiek gekeken of er überhaupt sprake was van een herhalingsrisico. De man zegt dat hij het delict pleegde in een periode waarin hij onder grote persoonlijke druk stond. Daarom is de kans op herhaling erg klein, zo beweert hij. De man was namelijk in therapie gegaan.
VOG verleend want herhaling is onwaarschijnlijk
Psychologen verklaarden dat herhaling onwaarschijnlijk is. Bijzonder in deze zaak was dat ook de strafrechter vond dat er geen risico op herhaling was. Om die reden heeft de strafrechter geen beroepsverbod opgelegd. En zelfs het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft hem niet uit zijn functie geschorst. Hij mocht zijn werk dus blijven doen. In deze zaak vonden alle deskundigen dat de kans op herhaling onwaarschijnlijk was. Bovendien is een risico nooit helemaal uit te sluiten. Het mocht de man niet onmogelijk worden gemaakt zijn als verpleegkundige te blijven doen. De VOG moest worden verleend.
Speciale omstandigheden en toch een VOG aanvragen?
Kunt u geen VOG aanvragen vanwege een gepleegd zedendelict en waren er destijds speciale omstandigheden in het spel? Wij kunnen u helpen bij het aanvragen van een VOG. Neem contact met ons op en vul het contactformulier in.
Lees hieronder wat de Raad van State overwoog.
Overweging van de Raad van State voor functie verpleegkundige
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de staatssecretaris ondeugdelijk gemotiveerd waarom hij het [wederpartij], ondanks de eerdere afwijzing van de vordering tot oplegging van een beroepsverbod door de strafrechter en ondanks het feit dat de tuchtrechter heeft volstaan met een voorwaardelijke schorsing van de inschrijving in het BIG-register, thans door weigering van de vog alsnog onmogelijk maakt zijn werkzaamheden als verpleegkundige voort te zetten. Dat de strafrechter, het tuchtcollege en de staatssecretaris ieder een eigen invalshoek ten aanzien van het beschermen van de maatschappij hebben en de staatssecretaris daarin een eigen verantwoordelijkheid heeft, zoals de staatssecretaris ter zitting van de Afdeling heeft betoogd, doet er niet aan af dat zowel de strafrechter als de tuchtrechter de kans op herhaling van het delict en het belang van de bescherming van de maatschappij hebben meegewogen. Daarbij moet het tuchtcollege worden geacht te beschikken over een bijzondere deskundigheid bij het maken van een dergelijke belangenafweging. De Afdeling kan de staatssecretaris voorts niet volgen in zijn betoog ter zitting van de Afdeling dat geen belang aan het oordeel van de strafrechter kan worden gehecht, omdat dit invloed zou hebben op alle zaken waarin op grond van een vonnis van de strafrechter een vog wordt geweigerd. Gelet op het feit dat de strafrechter zich gemotiveerd over een beroepsverbod heeft uitgesproken, onderscheidt onderhavige zaak zich immers van de meeste zaken. De Afdeling deelt voorts niet zonder meer het ter zitting van de Afdeling uiteengezette standpunt van de staatssecretaris over de conclusie van het psychologisch rapport van 25 september 2015. Die conclusie luidt: "Er is in het onderhavige onderzoek geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens geconstateerd. Ook ten tijde van het delict was hier geen sprake van. Voornoemde brengt met zich mee dat er momenteel vanuit gedragskundig oogpunt geen sprake is van een verhoogd recidivegevaar. Op basis van de gestructureerde risicotaxatieinstrumenten zijn er geen noemenswaardige aanwijzingen gevonden voor een verhoging van de kans op herhaling. De staatssecretaris mocht hieruit niet zonder nadere motivering afleiden dat herhaling niet onwaarschijnlijk is. Het gevaar voor recidive is immers nooit geheel uit te sluiten, evenmin als de kans dat een werkend persoon in het verband van zijn werk een delict pleegt.